Om inzicht te krijgen in de aard en omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling heeft het WODC sinds medio 2015 met tien andere onderzoeksinstellingen samengewerkt aan een onderzoeksprogramma naar de aard en omvang van huiselijk geweld, kindermishandeling en de samenloop daarvan in gezinnen. Dit programma vond plaats op verzoek van de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en is recent afgesloten met een synthese over de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling, gebaseerd op een viertal prevalentiestudies (Ten Boom en Wittebrood 2019).
Algemene bevindingen
Een relatief omvangrijke groep kinderen en volwassenen heeft wel eens te maken met huiselijk geweld en kindermishandeling en een kleinere groep met structureel en ernstig geweld in de huiselijke kring. Uit de zelfrapportagestudie van Van Eijkern e.a. (2018) blijkt dat ruim een op de 20 volwassenen (5,5%) in een periode van vijf jaar wel eens slachtoffer was van een voorval van fysiek en/of seksueel geweld in huiselijke kring. Dit zijn circa 747.000 mensen van 18 jaar of ouder. Op man-vrouw verschillen in slachtofferschap komen we hierna terug. Ongeveer 12% van de 12-17 jarigen heeft naar eigen zeggen in het jaar voorafgaand aan het onderzoek te maken gehad met ten minste één voorval van kindermishandeling, zo laat het onderzoek onder scholieren van Schellingerhout en Ramakers (2017) zien. Volgens professionals is jaarlijks ongeveer 3% van alle kinderen van 0 t/m 17 jaar slachtoffer van kindermishandeling. Dit zijn naar schatting tussen de 90.000 en 127.000 kinderen (Alink e.a., 2018). De vierde prevalentieschatting – op basis van vangst-hervangstmethoden door Van der Heijden e.a. (2019) – riep veel vragen op en is daarom niet gebruikt bij het trekken van conclusies in de synthese. Mede om die reden moeten er slagen om de arm worden gehouden over de ontwikkeling van huiselijk geweld en kindermishandeling door de tijd, maar er zijn geen aanwijzingen voor een stijging in de prevalentie sinds 2010.
Verschillende bronnen en methodieken, verschillende cijfers
De cijfers zijn verkregen met uiteenlopende methoden op basis van verschillende gegevensbronnen. Elke bron bevat informatie over deelaspecten van de verschijnselen huiselijk geweld en kindermishandeling en geeft informatie over populaties die elkaar niet per definitie (volledig) overlappen. Het feit dat prevalentieschattingen op basis van verschillende studies van elkaar verschillen, is daarom niet verrassend. In het algemeen zijn de schattingen op basis van zelfrapportagestudies hoger dan de schattingen op basis van registraties en informatie van professionals: niet alles wordt immers geregistreerd of opgemerkt. Het deel waarvoor dat wel geldt, is normaliter ernstiger van aard.
Context en impact van belang
De algemene prevalentieschattingen van huiselijk geweld en kindermishandeling geven een indruk van de omvang van deze problematiek. Het is voor een realistisch beeld wel van belang om zoveel mogelijk rekening te houden met de context en impact van het geweld. Zo toont de zelfrapportagestudie onder volwassenen op het eerste gezicht beperkte verschillen tussen vrouwen en mannen (6,2%, respectievelijk 4,7% slachtofferschap, het verschil is significant). Wanneer de context en de impact echter wordt meegenomen in de cijfers, blijkt dat vrouwen vaker slachtoffer worden van geweld door hun partner of ex-partner dan mannen (partners of exen zijn in 65%, respectievelijk 43% van de gevallen de pleger). Bij de mannen staan ‘huisvrienden’ als plegers op de tweede plaats (18%) en bij de vrouwen zijn dat hun (stief)ouders met 12%. Vrouwen zijn verder bijna zes keer vaker dan mannen slachtoffer van structureel geweld door hun (ex-)partner. Ook zijn het overwegend vrouwen die daarbij letsel oplopen. Analyses die zijn gericht op het onderscheiden van de sekse van het slachtoffer, de relatie met de pleger en de frequentie en ernst van het geweld leiden dus tot een vrij sekse-specifiek beeld, dat niet blijkt uit de prevalentiepercentages sec. In de studies over kindermishandeling is beperkt informatie beschikbaar over de context en impact van het geweld. De cijfers gaan vooral over mishandeling door de ouders en het betreft relatief vaak fysieke en emotionele verwaarlozing. Meisjes zijn, vooral in de oudere leeftijdsgroep, vaker slachtoffer dan jongens.
Definities die veranderen (of juist niet)
Bij het in perspectief plaatsen van de prevalentieschattingen is het belangrijk rekening te houden met de definities die zijn gebruikt. Zowel de beleidsdefinitie van kindermishandeling als van huiselijk geweld zijn in de afgelopen decennia veranderd en verbreed. Wat betreft de definitie van huiselijk geweld geldt dat de kring van plegers sinds de jaren negentig is uitgebreid. Huisgenoten en huisvrienden hoorden vanaf toen bij de huiselijke kring. Ook de definitie van kindermishandeling is in de loop der tijd breder geworden. Zo staat de term niet alleen voor actief gedrag maar ook voor het nalaten van bepaald gedrag (verwaarlozing). Verder valt getuige zijn van geweld tussen ouders nu onder kindermishandeling.
Ondanks de verbreding van de definities zien we dat in de metingen bepaalde aspecten van huiselijk geweld en kindermishandeling (nog) ontbreken, onder andere omdat de vergelijkbaarheid met eerdere metingen een belangrijk uitgangspunt was. Zo ontbreken in het zelfrapportageonderzoek onder volwassenen bijvoorbeeld goede vragen over stalking, ernstig psychisch geweld en ‘economisch geweld’. In de studies naar kindermishandeling ligt de nadruk in het meetinstrumentarium sterk op volwassen plegers uit de huiselijke kring. Geweld door minderjarige broers en zussen blijft vrijwel volledig buiten beeld. Ook kindermishandeling door buitenstaanders ten opzichte van wie het kind zich in een afhankelijke of onvrije positie bevindt, wordt mogelijk onderschat.
Veranderingen relevant
Verder is het belangrijk te benadrukken dat veranderingen in de werkwijze van professionals, veranderingen in definities en allerlei methodologische kwesties, het zeer lastig maken om ontwikkelingen in de tijd te volgen. Hoewel vergelijkbaarheid met vorige metingen een belangrijk uitgangspunt was, hadden de onderzoekers van de studies daar maar in beperkte mate zelf invloed op. Bij alle studies waren er veranderingen ten opzichte van de vorige meting die invloed kunnen hebben gehad op de uitkomsten. Bij het vangst-hervangstonderzoek waren de veranderingen (in dit geval van de politieregistratie) zelfs zodanig dat deze bron niet is gebruikt in de synthese. Daarnaast is het mogelijk dat grotere alertheid in de samenleving invloed heeft op de prevalentiecijfers. Hiervoor werd een aanwijzing gevonden in de informantenstudie. Voor de 12-17-jarigen was het aantal gevallen van emotionele verwaarlozing verdubbeld sinds 2010 en dit werd vrijwel volledig bepaald door rapportages afkomstig van middelbare scholen. Alink et al. (2018) vermoeden dat op middelbare scholen sprake is van toegenomen bewustzijn van of alertheid op kindermishandeling en dat zij ook beter dan voorheen zicht hebben op hun leerlingen.
Waarde van prevalentieonderzoek
De synthese heeft – juist doordat verschillende bronnen en methodieken zijn gebruikt – belangrijke inzichten opgeleverd over de aard en omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarbij hebben we steeds in het oog gehouden wat is gemeten en hoe de cijfers zich tot elkaar verhouden. We zijn daarbij ook tegen de grenzen aangelopen van de mogelijkheden die bepaalde bronnen en methodieken bieden. Huiselijk geweld en kindermishandeling zijn wat ons betreft niet in één cijfer te vangen en dat zou misschien ook geen doel moeten zijn. In de synthese hebben we geadviseerd om in de toekomst een onderscheid te maken tussen basale monitoring – vooral gericht op het volgen van een trend – en meer verdiepend onderzoek. De huidige prevalentiestudies moeten aan te veel wensen tegelijk tegemoet komen: ze moeten cijfers opleveren die optimaal vergelijkbaar zijn met de oude cijfers en tevens nieuwe kennis toevoegen door verbetering van de vraagstelling en verdieping.
Deze bijdrage heb ik samen met Annemarie ten Boom van het WODC geschreven en is gebaseerd op de publicatie De prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling in Nederland: een synthese (Ten Boom en Wittebrood 2019). Eerder verschenen in Proces (98) 5, p. 349-352.